Bij het bestuderen van de bodem letten wij op de samenstelling. Denk hierbij aan leem, klei of zandgrond. Afhankelijk van wat de bodem nodig heeft voegen wij mineralen, micro-organisme en/of compost toe. Het is de bedoeling om een klei-humus complex te creëren. Bij zandgronden is het gehalte aan organische stof meestal laag. Kleigrond is op haar beurt moeilijk te bewerken. Door te streven naar een klei-humus complex houdt de bodem voldoende vocht vast, wordt deze luchtig en ontstaat er een rijk bodemleven.
De bodem is een groot voorraadvat met nutriënten (voedingsstoffen voor het gewas). Een
deel van die elementen is verbonden aan de klei- en humusdeeltjes in de grond. Hoe meer
nutriënten zijn gebonden, hoe vruchtbaarder de bodem.
Een goede indicator voor de bodemvruchtbaarheid
is de CEC (Cation Exchange Capacity), ofwel het
klei-humuscomplex. Een hoge CEC betekent dat de
bodem veel nutriënten vasthoudt en kan teruggeven
aan het gewas. Voedingsstoffen die niet gebonden
zijn, spoelen uit en gaan verloren.
Biodiversiteit
Volgens een Duits/Nederlands onderzoek gepubliceerd in Plos One, is de totale biomassa van vliegende insecten in beschermde gebieden afgenomen met meer dan 75 procent in de afgelopen 27 jaar. Door te werken met onder andere inheemse plantsoorten ondersteunen we de biodiversiteit. Sommige insecten zijn afhankelijk van een bepaalde plant of bloemsoort. Denk bijvoorbeeld aan de Hedera en de Klokjes-bij. Wij bekijken per tuin welke plantensoorten toepasbaar zijn om insecten aan te trekken.